Cultureel
Fietsinleefreis 2023
Karpaten
22 tot 30 augustus 2023
Heist-op-den-berg
22 tot 30 september 2023
Infomomenten
22 tot 30 augustus 2023
Inschrijvingen
Reisvoorwaarden
Fietsinleefreis 2022
Dag één
Sibiu Transalpina
Dag twee
Transalpina Horezu
Dag drie
Oltenië
In de dorpen in het achterland van de middeleeuwse stad Sibiu beloven de weergoden ons een stralende dag. Fietsen gemonteerd, 14 fietsers in fietskledij van ‘Actie Dorpen Roemenië’, klaar voor de eerste etappe van deze Roemeense Karpatenreis.
Een deel van het inschrijfgeld gaat naar medische hulp aan afgelegen Roemeense bergdorpen. ADR steunt ook Roemeense organisaties die Oekraïense vluchtelingen bijstaan. Voor zo’n doel ga ik graag 7 dagen afzien in de Transsylvaanse Alpen.
Op de eerste dag staat meteen al de beklimming van de Transalpina op het programma. Dat is de hoogste geasfalteerde weg van Roemenië. Maar die top bereiken we morgen pas.
Na een paar kilometer krijgen we al de eerste beklimming voor de wielen. Naar Karpatennormen niet lang, maar noem dit gerust een ‘zware Ardennenklim’. Het voordeel: de benen zijn direct wakker. En de verhoudingen in de groep worden meteen duidelijk.
De route slingert door de dorpen, typisch Roemeense dorpen die tot het nationale erfgoed behoren.
‘Opvallend hoe ál deze dorpen hetzelfde zijn’, zegt mijn vader, die als ervaren klimmer op zijn 74ste nog eens zijn grenzen komt opzoeken in de Karpaten.
‘Individuele wensen zijn hier duidelijk van geen tel. Iedereen volgt de bouwstijl, de cultuur, de gemeenschap.’
Het ene dorpje na het andere: hoofdstraat met typische huisjes in pastelkleuren, karakteristieke poorten, en overal wel een kapelletje.
Dat was toen. De Roemenen vandaag drukken hun individualiteit wél uit, door weg te trekken uit de dorpen. Want ze lopen leeg.
Pijnlijk. De leegloop van het Roemeense platteland is een groot probleem voor dit land.
De golvende weg snijdt dwars door de dorpen. Het is zonde dat we de mooiste van deze dorpen niet even binnenrijden, al is het maar eentje. Ik kijk even binnen in de smalle straatjes, wat een architectuur.
Langs de kant van de weg groeten boeren met paard en kar het gele wielerpeloton uit Vlaanderen.
De straten van de dorpen geven uiteindelijk uit op een brede, uitgestrekte vallei. De bergen doemen op aan de horizon, statig. Velden, mais, een weg van perfect asfalt. De verleiding om te vlammen is groot, maar het is verstandiger de krachten te sparen.
Een beklimming van 5 km leidt ons uit de vallei langs de bergflank omhoog. Is dit dan al de beruchte Transalpina, vraag ik me af. Blijkbaar niet.
Paul en Ria (Roemenië-kenners van ADR die de routes uitstippelden) staan met de volgwagen te wachten bij een prachtig uitzicht over Transsylvanië onder en de Karpaten boven ons. Met bananen, Roemeense koekjes, en suikerwafels.
Van hieruit gaat de weg niet omhoog, integendeel. Er volgt zowaar nog een afdaling. En wat voor een!
‘Pas op, dat is hier een kwaaie afdaling, ik heb er een video van gezien op YouTube’, zegt Frans, een van de meer fanatieke renners van de groep, als afgetrainde zeventiger met elk jaar 30.000 km op de teller. Maar van dalen houdt hij niet.
Deze afdaling moet geen pretje zijn voor Frans. Steil, scherpe bochten, een laag losliggend nat grind van een stortbui, dikkere stenen hier en daar.
En het wordt een slagveld. Platte band voor Benny. Platte band voor Willy. En platte band voor… Frans. Beneden zit de rest van de groep te wachten in een bushokje. Hier begint eindelijk de beklimming van de Transalpina.
Ik begin ze met een wespensteek. Als ik mijn helm opzet: ai!
De eerste 10 km denk ik: is dit die beruchte beklimming? Niet boven de 2 á 4% en zelfs regelmatig een dalend stuk. Goed tempo in peloton. Het wegdek is nat, damp stijgt ervan omhoog. Een veeg voorteken.
‘Dat was best een plezante beklimming’, zegt mijn vader aan het restaurant aan een stuwmeer in de bergen, waar we pasta eten. We weten dan nog niet wat ons hogerop te wachten staat.
Gelukkig schijnt de zon. Tot de pasta binnengespeeld is en we op vertrekken staan. Daar beslissen de weergoden over de rest van onze dag.
Eerst wat druppels, dan echte regen, dan stortregen, en uiteindelijk stortvloed. Storm.
Sommigen staan onder een afdakje buiten, anderen in de volgwagen, nog anderen zitten alweer binnen met een koffietje.
Van de berg stort een waterval modderwater de weg op, en het restaurant binnen. De stormwind doet de plastic ramen wapperen en daveren. Lichte vorm van paniek: kunnen we nog wel verder? Het ziet er niet naar uit dat dit gaat stoppen.
De zondvloed duurt bijna een uur. We hebben nog 40 km te gaan. Een zware beklimming van 10 km, een licht dalende racebaan van 10 km langs een volgend stuwmeer, een loodzware beklimming van 10 km, en afdaling van 10 km.
‘We gaan toch vertrekken’, zegt Jef van ADR. Het regent nog. Hard.
‘Goed, laten we dan maar de Flandrien in ons bovenhalen!’, zeg ik.
Door brute weersomstandigheden rijden: als het echt moet, komt effectief die Flandrien in me boven. Tempo, duwen in de striemende regen, spetters overal.
Serge haalt me in. Serge reed onlangs de Conquête des Ardennes, een monsterlijke uitdaging van 450 km met een eindeloze resem Ardennenklims. Dan weet ik genoeg: dat wordt aanklampen. Even lukt het. Een paar km. Maar ik moet hem lossen, en na elke bocht zie ik hem kleiner en kleiner worden, tot ik hem helemaal niet meer zie.
Aan de eerste top, aan het stuwmeer, wacht ik op de rest. Maar ik zit al snel weer alleen.
‘Licht dalend’, dat betekent voor mij: racen! De regen is gestopt. En aan de voet van het volgende Transalpina-segment piepen zowaar zonnestralen door het wolkendek.
Aan de race komt abrupt een einde. Vanaf hier trekt de weg genadeloos naar omhoog met stijgingspercentages van 11%. Als dat kilometerslang duurt, dan wordt het moordend zwaar.
Het uitzicht op de beboste bergflanken, de plukjes laaghangende wolken of mist ertussen, het natte wegdek dat oogverblindend wordt door de zon erop, en de bochtige weg die maar blijft stijgen en stijgen: heerlijk sereen.
De ademhaling is dat minder: het hart klopt in mijn keel, en de benen gaan om de haverklap recht in de trappers.
Als eindelijk de top in zicht komt, keer ik terug. Paar kilometers terug naar beneden, om te zien hoe het mijn vader vergaat. Als ik hem zie, in het gezelschap van Stefan, hangt hij scheef op zijn fiets en ziet hij rood als een kreeft.
Het is nog 1500 meter, maar elke meter is er een teveel. Maar hij doet het!
De afdaling op een nat wegdek is niettemin genieten. De 100 meter pure grind op het einde zijn de heroïsche kers op de taart.
Iedereen bekaf, fietsen afspuiten, douchen, eten, slapen.
Morgen de tweede etappe en wéér een zware: op de rest van de Transalpina zullen we de hoogste geasfalteerde weg van Roemenië bereiken.
Franse en Italiaanse Alpen, eat this: de Roemeense Transalpina. De DN67C. Pas sinds 2009 volledig verhard, en nu de hoogst gelegen verharde bergpas van Roemenië. Top op 2145 meter.
Aangelegd in 1938 op bevel van de toenmalige koning, om de zuidelijke Karpaten te kunnen oversteken. Na decennialange verwaarlozing opnieuw hersteld in 2009 voor het astronomische bedrag van 2,6 miljoen euro per km! Een recordbedrag in de wereld. In werkelijkheid was de constructie natuurlijk minder duur, maar een deel van het geld verdween. Bovendien is de DN67C een weg die nog geen 6 maanden per jaar gebruikt kan worden en bestonden er al alternatieven voor. U hoort het al: corruptie.
Van die corruptie profiteren wij fietsers nu ook. Want: wat voor een prachtige weg is dit!
Oorspronkelijk was hier al een bergpad voor herders die met hun schapen de bergen overstaken. ‘Duivelspad’, zo stond de weg toen bekend.
Vandaag steken ook fietsers met hun fiets de bergen over. En onderweg moeten zij vele duivels trotseren!
In totaal is de bergpas meer dan 60 kilometer lang, maar er zijn hier en daar afdalingen en vlakke stukken tussendoor. Wij beginnen op 1400 meter hoogte, het punt waar het bos verandert in reusachtige lege groene bergflanken. Hier ergens halverwege de beklimming overnachtten we gisteren. We hebben nog 15 km te klimmen.
Na een prachtige start langs de bergrivier laveren we door de haarspeldbochten en overstekende koeien.
Serge en Ludo, de betere klimmers, slaan al snel een groot gat. Plots verschijnt achter een bocht een ontzagwekkend uitzicht. Een vallei met rotsen, hier en daar een plukje dennenboom, en de weg op de rand van de groene flanken: kilometersver angstwekkend steil als een muur.
Zo steil dat ik de ‘Mortirolohouding’ moet aannemen, de houding die ik in de moordende beklimming van de Italiaanse bergpas moest aannemen: recht in de trappers, handen onderaan het stuur, helemaal voorovergebogen, en dan duwen, duwen, duwen. Ik kom duidelijk een tandwiel te kort.
Aan de haarspeldbocht wordt de hellingsgraad even zachter. Als ik achter me kijk, zie ik piepkleine rennertjes in de diepte. Ik vraag me af hoe mijn vader het er hier van af brengt. Moet hij afstappen? Waarschijnlijk niet, hij zou het niet kunnen verkroppen.
Een kruisbeeld op een rots. Dat is meestal een aanwijzing van een adembenemend uitzicht. En ja, achter het kruis verschijnt een diepe afgrond en bergen tot aan de horizon.
Op de eerste top blaast een kille wind. Het is 9 graden. Iedereen stort zich op de volgwagen om windstoppers en jasjes aan te trekken. Er staan kraampjes, en gelukkig ook: koffie!
Boven de bergen, in onze rijrichting, hangen dreigende donkere wolken. Als we aan de korte afdaling beginnen, vallen een paar druppels. Maar daar blijft het bij.
Na 2 km dalen, klimmen we naar de échte top, de bergpas op 2145 meter hoogte. En die laatste 3 km zijn opnieuw… moordend steil, alsof ze hier geen kilootje asfalt teveel wilden gebruiken en dan maar een paar haarspeldbochten oversloegen. Het levert wel heroïsche plaatjes op. Bij de verplichte groepsfoto op de top hebben we welgeteld 20 km gefietst.
De 27 km-lange afdaling die dan volgt, kunnen we op een droog wegdek rijden. Dat wegdek is niet overal even egaal als het asfalt van de beklimming. Toch opletten dus. Dat neemt niet weg dat dit weer een ‘formule 1-afdaling’ is. Fenomenaal kicken.
We vliegen door haarspeldbochten en dorpen. Ergens in het midden van de afdaling verschijnt het reusachtige dal voor ons, tot aan de horizon. Dit zijn uitzichten die je als rennerke heel klein doen voelen. En toch trotseren we deze landschappen.
We zijn in een mum van tijd bijna 2000 meter lager. Windstoppers en jasjes uit. Hier beneden is het zomer, maar wel bewolkt.
Als we na een hergroepering weer vertrekken, trekken we de vlakte in. Voor ons verschijnen kilometerslange kaarsrechte wegen, licht dalend. Als ik dát voor me zie, heb ik het heel moeilijk om me in te houden. We rijden in groep en ik moet regelmatig laten bollen en zelfs in de remmen gaan.
‘Elke niet-getrapte meter is een verloren meter’, zeg ik tegen mijn vader. Een paar km verder kan ik het niet meer houden. Ik rijd een 15-tal km alleen aan 40-50 km/u. Maar gaandeweg gaat de weg meer golven, en ik meer doseren.
Tijdens het middagmaal in een pizzeria naast modderbaden trekt de bewolkte hemel helemaal open en is het al snel 20 graden warmer dan op de top van de Transalpina.
De beklimming van de bergpas voelt hier al als een andere dag, niet alleen wegens de radicaal veranderde weersomstandigheden. Ook het landschap is een andere wereld. Aan de andere kant van de bergpas ligt immers het land achter de bergen, wat trouwens de oorspronkelijke betekenis is van de naam Transalpina.
Geen vlakke vallei, maar een golvende vlakte. We zijn zo zuidelijk gereden dat we in de buurt van de uitlopers van de Karpaten komen. Maar op km 79 keren we terug naar het noorden, opnieuw richting bergen.
Ik kan het weer niet houden. 15 km alleen. Maar nu wel veel meer golven in het landschap. Dat wordt mooier en mooier. Opvallend veel appelboomgaarden langs de huizen in de dorpen.
Aan een orthodoxe kerk staan Paul en Ria met de laatste bevoorrading. Er resten nog 30 km. En een paar zware beklimmingen van een vijftal km aan de uitlopers van de Karpaten.
Aan een bushokje op de top van een van die beklimmingen zit ik snel weer alleen. Maar Ludo en Benny komen dichter op de voorlaatste klim. Ik besluit te wachten en samen te rijden. Ludo lost.
Op de laatste beklimming, blijven enkel Benny en ik over. Hij geeft stevig gas. ‘Gaat hij me hier dood doen?’, vraag ik me af. Maar 200 meter voor de top heb ik nog genoeg over om een doodsteekje te geven.
Er resten nu nog 10 km ‘licht dalende weg’. Je hoort het al: vlammen. 50 km/u. Op zo’n momenten voel ik me even hardrijder Evenepoel. Alles eruit persen, de dijen en kuiten laten werken, de snelheidsduivel in me bovenhalen.
Ik kom aan bij het hotel en vraag me af wanneer Benny komt. Hij komt op minder dan een minuut binnen. Stevig! Meteen een high-five. De man is een aantal jaren ouder dan ik, dus: respect.
Even later volgt Ludo, en rest zat op een kwartier. Hardrijden, het hoeft niet. Maar soms kan het een ongelooflijk kick geven.
Morgen een rit die zich aandient als recuperatierit. Ongeveer dezelfde afstand, maar de helft minder hoogtemeters. Maar eerst zien en dan geloven.