Overzicht panelen

Paneel 1

In de 11de-12de eeuw trekken kolonisten uit onze streken naar Hongarije om er, op vraag van de Hongaarse koning, de gebieden Ultrasilvana (achter de wouden) te ontwikkelen.

Onder leiding van ‘locatoren’ stichten zij dorpen, en later steden, en wijden ze zich aan  landbouw en handel. Zij spraken Nederduits (de taal van de Lage Landen en het noorden van het huidige Duistland) en Frans. Hun dorpen werden welvarend en waren een gegeerde prooi voor plunderaars (Mongolen, Ottomanen, …).

Na de verwoestende aanvallen van de Mongolen mochten de steden versterkt worden met stenen verdedigingsmuren, torens en bastions. De dorpen – bijna uitsluitend met houten huizen – waren veel kwetsbaarder. Daarom ging men het enige stenen gebouw van het dorp, de kerk, uitbouwen tot een moeilijk te belegeren vestiging

De kerken en hun torens werden verhoogd met een weerverdieping, er werden muren, torens en bastions gebouwd. Die evolutie begon in de 13de eeuw en ging meer dan 300 jaar door. Zo ontstonden echte kerkenburchten met grachten en metershoge muren waarachter de dorpelingen zich in tijden van oorlog en plundering konden verschuilen.  

Vandaag zijn er nog ongeveer 150 van die versterkte kerken bewaard gebleven. Zeven ervan staan op de lijst van UNESCO-werelderfgoed. Andere zijn in hun bestaan bedreigd omdat de Saksische dorpsbewoners na 1989 massaal gevlucht zijn, voornamelijk naar Duitsland. Van daar uit steunen zij vaak de restauratie van dit unieke erfgoed.

DW-P1-1